In welke wetsvoorstellen vind ik wat KEI inhoudt?
Met KEI (Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak) beogen de wetgever en de rechterlijke macht civiele en bestuursrechtelijke procedures efficiënter en sneller te laten verlopen. Door te digitaliseren en de rol van de rechter te veranderen wordt de rechtspraak aangepast aan de eisen van de tijd. Digitalisering krijgt de meeste aandacht. Begrijpelijk omdat dat de organisatie en de bedrijfsvoering van advocatenkantoor direct raakt. De veranderende rol van de rechter – de “regierol” – is echter zeker zo’n ingrijpende wijziging ten opzichte van de wijze waarop tot voor kort procedures werden behandeld. Het heeft dan ook onmiddellijk consequenties voor de wijze waarop advocaten in de toekomst zullen moeten gaan procederen.
Maar waar vind ik de KEI voorstellen in wetgeving? Een overzicht.
KEI-I – Procederen in eerste aanleg
Van belang is hier de
“Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht ” (Staatsblad 2016-288).
Deze wet voorziet:
- in de invoering, zowel in de civiele rechtspleging als in het bestuursrecht, van digitale procesvoering: procedures zullen in de toekomst primair via elektronische weg verlopen. Processtukken moeten digitaal worden ingediend en de uitspraak van de rechter wordt digitaal ontvangen. Op de verplichting tot digitaal procederen maakt de wet enkele uitzonderingen, bijvoorbeeld voor natuurlijke personen.
- in vereenvoudiging van het burgerlijke procesrecht door invoering van één uniforme basisprocedure, die met één document (de “procesinleiding”) kan worden ingeleid. In deze procesinleiding kunnen een vordering en een verzoek ook gezamenlijk worden ingediend. Met de invoering van een geüniformeerde rechtsingang worden de verschillen tussen de huidige dagvaardings- en verzoekschriftprocedure verminderd. De basisprocedure heeft vaste wettelijke termijnen en bestaat in beginsel uit één schriftelijke ronde, een mondelinge behandeling en daarna uitspraak. De nieuwe civiele basisprocedure biedt de rechter meer mogelijkheden om regie te voeren op het verloop van de procedure.
KEI-II – Procederen in hoger beroep en cassatie
Van belang is hier de
“Wet van 13 juli tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie” (Staatsblad 2016, 289)
Deze wet voorziet in een soortgelijke regeling voor de appelprocedure als voor zaken in eerste aanleg. Met de aanpassingen in het appelprocesrecht wordt gestreefd naar kortere doorlooptijden en een meer voorspelbare rechtsgang. De veranderingen voor de cassatierechtspraak zijn beperkt. Het gaat hier vooral om de indiening van het cassatieberoepschrift langs elektronische weg en de digitale stukkenwisseling. De procedure begint – net als bij het hoger beroep – met de indiening van een uniforme procesinleiding.
KEI-III – Invoeringswet
De Invoeringswet, officieel geheten
“Rijkswet van 13 juli 2016, houdende aanpassing van Rijkswetten in verband met de invoering van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht en van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie alsmede in verband met de uitbreiding van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (Invoeringsrijkswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht en uitbreiding prejudiciële vragen)” (Staatsblad 2016, 291)
regelt de aanpassing van de overige wetgeving aan de nieuwe terminologie van het procesrecht, zoals het vervangen van de term dagvaarding door procesinleiding of oproepingsbericht. Verder voorziet dit wetsvoorstel in aanpassing van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz), in verband met de nieuwe wijze van aanbrengen van een zaak. In de Wgbz wordt voor vorderingszaken een intrekkingsregeling geïntroduceerd op grond waarvan de eiser een deel van het griffierecht terugkrijgt indien hij de procedure intrekt voordat de wederpartij is verschenen.
KEI-IV – Invoering Rijkswet
Bij een Koninklijk Besluit, genaamd:
“Besluit van 25 januari 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht” (Staatsblad 2017, 16)
worden enkele Rijkswetten aangepast in verband met de wijzigingen die voortvloeien uit de wetsvoorstellen KEI-I en KEI-II. De voorgestelde wijzigingen hebben uitsluitend betrekking op civiele procedures die bij de Nederlandse rechtbanken, hoven en de Hoge Raad (zie art. 2 Wet RO) worden gevoerd. Zij hebben dus geen consequenties voor de wijze van procederen bij de Gerechten in eerste aanleg en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Gemeenschappelijk Hof van Justitie).
Het wetsvoorstel strekt daarnaast tot uitbreiding van de procedure ex art. 392 Rv (prejudiciële vragen aan de Hoge Raad) tot dit deel van het Koninkrijk. Net als de Nederlandse gerechten krijgen het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en de Gerechten in eerste aanleg de bevoegdheid om in civielrechtelijke procedures prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen.
KEI-V – Inwerkingtreding
Twee (juridisch-technische) besluiten zijn nog van belang die gaan over inwerkingtreding van de nieuwe KEI wetten:
- Inwerkingtredingsbesluit van 24 april 2017, Staatsblad 2017,174 (officieel geheten:
“Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 290), het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht (Stb. 2016, 292) en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht”)
Met dit Koninklijk Besluit wordt digitaal procederen per 12 juni 2017 verplicht in een deel van de bestuursrechtelijke zaken en per 1 september 2017 in een deel van de civiele zaken. In het bestuursrecht gaat het om een deel van de vreemdelingzaken, namelijk asiel- en bewaringszaken bij alle rechtbanken. In het civiele recht gaat het om vorderingszaken met verplichte procesvertegenwoordiging (de handelszaken met advocaat) bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland. Met dit KB wordt een nieuwe stap gezet in de gefaseerde inwerkingtreding van de wetten en besluiten van het programma KEI. Digitaal procederen is in civiele vorderingsprocedures al per 1 maart 2017 bij de Hoge Raad ingevoerd (Stb. 2017, 16 en 17).
Zie het besluit zelf voor de diverse inwerkingtredingsbepalingen.
- Inwerkingtredingsbesluit van 31 mei 2017, Staatsblad 2017,230 (officieel geheten
“Besluit tot wijziging van het Besluit van 24 april 2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2016, 290), het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht (Stb. 2016, 292) en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Stb. 2017, 174) en tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel XCIV, onderdelen D en E, van de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht.”)
Dit besluit zorgt dat artikel 8:40a Awb blijft gelden voor procedures waarin procederen langs elektronische weg nog niet verplicht is.
Voor liefhebbers van wetgeving dus, hopelijk geeft het voldoende inzicht