Oraliteit, pleiten en de pleitnota onder KEI
KEI, u heeft er via onze blog al meer over gehoord, komt prominent in beeld in een artikel, verschenen in de in oktober 2016 gepubliceerde afscheidsbundel (“Liber Amicorum”) “Een Kwart Eeuw“, privaatrechtelijke opstellen aangeboden aan prof.mr. H.J. Snijders ter gelegenheid van zijn emeritaat als hoogleraar burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht aan de Universiteit van Leiden. Margreet Ahsmann, bijzonder hoogleraar Rechtspleging, breekt in haar artikel “Oraliteit als nieuw beginsel van burgerlijk procesrecht: de pleitnota kan dus pleite!” een lans voor een duidelijker afbakening van hetgeen onder “mondelinge behandeling” wordt verstaan en het belang van wat zij noemt het “oraliteitsbeginsel”.
Een aantal paragrafen uit dat artikel die wat PleitAcademie.nl veelzeggend zijn (klik hier om het gehele artikel te lezen) het gehele artikel zie:
Ik zou allereerst de verhullende termen ‘spreek- of pleitaantekeningen’ willen vermijden omdat ze, naar ik verwacht, wederom een bron van irritatie en frustratie zullen worden. Want wat is het verschil met een pleitnota? Is daartoe het aantal bladzijden bepalend, zoals de Rechtbank Amsterdam suggereert? ‘Aantekeningen’ duiden veeleer op een ‘schets’, een ‘klad’, een geheugensteuntje dat de advocaat voor zichzelf heeft gemaakt, zoals ieder dat vaak doet die in het openbaar moet spreken. Het blijft in de kern echter een stuk dat is bedoeld om de rechter te overtuigen, hetzelfde dus wat de pleitnota oorspronkelijk was.
(…)
Ik zou over het al dan niet toestaan van een pleitnota een meer principiële discussie willen aangaan en daarbij ook de beginselen van de civiele procedure en de inrichting en doeleinden van de mondelinge behandeling voor ogen willen houden. Er zijn dan diverse argumenten die mij tot de conclusie leiden dat de pleitnota in beginsel dient te worden afgeschaft en slechts zou moeten worden toegestaan in complexe zaken waarin een meervoudige comparitie wordt gelast (waartoe ik de zogeheten maatwerkzaken reken).
(…)
Voorts verdraagt het hiervoor besproken oraliteitsbeginsel zich wat mij betreft niet met het indienen van een pleitnota. De gehele twintigste eeuw heeft in het teken gestaan om de civiele procedure te versnellen. Steeds opnieuw werd daarbij benadrukt dat versnelling zou kunnen worden gerealiseerd door de rechter een dominantere rol te geven en de zoektocht naar de materiële waarheid, die vooral gelegen is in het feitenrelaas, te stellen boven die naar de formele waarheid. De papieren strijd, gevoerd door advocaten die het proces vooral juridiseren, zou daarbij belemmerend werken.
(…)
Pleiten wordt statisch wanneer advocaten hun tekst van papier voorlezen en bovendien neemt het kostbare tijd in beslag. Het oplezen van één A’4tje kost al gauw ca. 4 minuten en twee tot drie bladzijden, zoals de Rechtbank Amsterdam toestaat, kost dus (voor beide partijen) in totaal 15 tot 25 minuten. Voor zichzelf een schets opstellen van hetgeen een advocaat ter sprake wil brengen, kan voor hem als leidraad nuttig zijn. Maar zijn rol op de zitting zal vooral moeten zijn het verhaal te verduidelijken en de ter zitting gemaakte tegenwerpingen met overtuiging te weerleggen. Het vergt van hem improvisatievermogen en de ware kunst van het pleiten.
(…)
Comparitie- en pleidooizitting zijn rechtsgeschiedenis aan het worden en de mondelinge behandeling is daarvoor in de plaats gekomen. Zij bepaalt voortaan het beeld dat de rechtzoekende heeft van justitie en de mate van bevrediging over de wijze waarop de procedure is verlopen. Het grote accent op oraliteit acht ik een fundamenteel goede ontwikkeling. Het schriftelijk proces is een scheidsmuur tussen rechter en partijen en dient niet het processuele beginsel van waarheidsvinding. De nieuwe procedure moet eerlijk, efficiënt en snel verlopen, waaraan partijen verplicht zijn mee te werken.
(…) In het wetsvoorstel (tot invoering van KEI, SdW) ontbreekt ook een heldere terminologie. Deze is nu juist nodig om meer eenheid te brengen in de plaats van de besproken te grote diversiteit bij de rechtbanken bij het al dan niet mogen pleiten aan de hand van een pleitnota. Door te verwijzen naar professionele standaarden en procesreglementen schuift de minister het probleem voor zich uit. Beide zijn wel instrumenten ten behoeve van de kwaliteit, maar de minister had ijkpunten in de vorm van beginselen moeten formuleren waarop teruggevallen zou kunnen worden. Daardoor zou een meer uniforme aanpak bereikt kunnen worden, resulterende in een eerlijker proces. De praktijk staat nu met tamelijk lege handen. De irritatie over de rol van de rechter en de onvoorspelbaarheid van het proces zullen mijns inziens toenemen. Terecht expliciteert de wetgever dat een advocaat het partijstandpunt mag toelichten en dus mag pleiten. Maar duidelijker had kunnen worden gemaakt dat – afgezien van complexe zaken – het niet de bedoeling kan zijn de mondelinge behandeling te belasten met de aloude pleitnota: dat oraliteit als beginsel van procesrecht daaraan namelijk in de weg staat.
Zie voorts over de pleitnota: “Van comparitie naar mondelinge behandeling“, Margreet Ahsmann (Nederlands Juristenblad, 29 september 2017 afl. 33 p. 2370-2378)